Als je op de middelbare school zit wordt er van je verwacht dat je huiswerk maakt. . Dat betekent: kijken op magister, weten wat er bedoeld wordt, weten wat je nodig hebt, thuis zelfstandig eraan werken etc. Dat is nogal wat. Om dit voor elkaar te krijgen heb je bepaalde vaardigheden nodig, moet je dingen kunnen doen.  Dit zijn de Executieve functies.

Executieve functies zijn vaardigheden (dingen die je voor elkaar kunt krijgen, die je doet of op kunt lossen) om taken uit te voeren, om een doel te kunnen bereiken. Dat kunnen hele simpele dingen zijn. Als je bijvoorbeeld een boterham wil maken moet je naar de keuken, weten waar het brood ligt, snappen wat je nodig hebt (bordje, mes), weten wat je eerst moet doen (eerst boter, dan beleg) etc. 

Naarmate je opgroeit als kind zijn deze executieve functies steeds beter ontwikkeld, maar ze zijn pas echt op jouw manier ontwikkeld als je ongeveer 25 jaar bent.  Als je op de middelbare school zit is dat dus nog niet voor elkaar. Dat betekent dat er veel leerlingen zijn die tegen problemen aanlopen met huiswerk maken, plannen, organiseren e.d. En dat is dus ook helemaal niet zo gek, is eigenlijk best wel logisch.

Er zijn maar liefst 11 executieve functies beschreven:

Respons inhibitie

Reageer je snel op iets wat er gebeurt, reageer je impulsief of denk je eerst na of dat slim is.  Als je dit voldoende kunt gaat je dat helpen om dingen te leren, om je doel te kunnen bereiken. Als je makkelijk op dingen van buitenaf reageert krijg je je taken niet op tijd af, krijg je makkelijker ruzietjes, zeg je je snel iets wat achteraf toch niet zo handig is en praat je vaak door anderen heen.

Werkgeheugen

Dit helpt om informatie vast te houden die je snel nog nodig hebt. Sommige kinderen vergeten heel gemakkelijk dingen die kort van tevoren nog gevraagd zijn of uitgelegd zijn. Het gaat om informatie die in je hersens opgeslagen wordt en die je even kan onthouden.  In je werkgeheugen kunnen ongeveer 7 dingen tegelijk onthouden worden.  Er is info die al helemaal geautomatiseerd is in je hoofd doordat iets altijd volgens een vaste structuur verloopt.  Dat is natuurlijk makkelijker om te onthouden.  Op de middelbare school is het handig als je kunt onthouden wat er van je verwacht wordt bij opdrachten, als je opdrachten zelfstandig kunt uitvoeren, als je weet wat en wanneer je iets moet inleveren. Helpend hierbij is natuurlijk magister of een agenda.   

Emotie regulatie 

Emotie regulatie is het regelen en beheersen van je emoties. Als dit niet zo goed lukt heeft dit vaak negatieve gevolgen: ruzies of straf, maar ook geen hulp krijgen omdat je het niet durft te vragen of omdat je heel verlegen bent.   Hierbij is het natuurlijk handig als je respons inhibitie voldoende ontwikkeld is.

Hoe je met emoties omgaat kan per situatie verschillend zijn. Sommige leerlingen vallen op school niet op terwijl ze thuis flink boos kunnen worden of ongeduldig zijn. Of ze durven thuis wel dingen te vertellen, maar niet in een volle klas. 

Als de emotieregulatie voldoende ontwikkeld is durf je hulp te vragen, kun je een teleurstelling verwerken.

Taakinitiatie

Taakinitiatie is het vermogen om aan een taak te beginnen, om niet alsmaar uit te stellen en eerst iets anders (leukers?) te gaan doen.

Als dit lastig voor je is, is het ook lastig om je aan je planning te houden en dus je uiteindelijke doel te behalen.  Dit geldt natuurlijk ook voor klusjes die je thuis moet doen.  

Planning

Voor je huiswerk een planning maken, de taak in stukjes delen en zorgen dat het op tijd klaar is.  Het is ook handig als je inziet wat er eerst af moet zijn, wat het belangrijkste is. Op de middelbare school krijg je soms een opdracht (b.v. een werkstuk) die over een aantal weken af moet zijn, of je weet dat je in de toets periode een bepaalde hoeveelheid stof moet leren. Dan is het handig als je hiervoor een planning maakt.

Volgehouden aandacht

Deze vaardigheid helpt je om je aandacht bij je taak of bij de les te houden, ook als je het niet zo interessant vindt of als het moeilijk is.  Soms zijn er dingen in je omgeving die je afleiden of heb je van alles aan je hoofd om aan te denken. Dan is het lastig je taak af te krijgen.

Organisatie 

Zorgen voor overzicht op de plek waar je werkt en de juiste spullen bij de hand hebben of weten te liggen. Dit maakt het makkelijker om echt aan de slag te gaan.

Als je bureau heel rommelig ligt of je moet eerst gaan zoeken naar je spullen kost dat bovendien tijd. En als je het dan niet kunt vinden is het helemaal vervelend.

Timemanagement

Dit betekent het kunnen inschatten hoeveel tijd je voor iets nodig hebt of vandaag gaat benutten.  Ook gaat het hier om het gevoel hebben hoelang je al met iets bezig bent, bijvoorbeeld als je thuis een afspraak hebt dat je een uur per dag mag gamen of dat je op een bepaalde tijd thuis moet zijn o.i.d.

Doelgericht gedrag

Doelen stellen en eraan werken. B.v.: ik wil voor volgende week dinsdag de eerste vijf hoofdstukken van mijn werkstuk afhebben.

Als je concrete doelen hebt is het ook makkelijker om gemotiveerd te blijven voor je werk. Als je goed kunt plannen helpt dat natuurlijk.

Ook als je ergens voor spaart en je kunt je bedwingen om intussen een groot deel uit te geven aan andere dingen, ben je doelgericht bezig. Of als je heel hard traint om in een hoger team te kunnen spelen, dan ben je ook doelgericht bezig.  Als je iets heel graag wil, maakt het makkelijker om echt voor dat doel te gaan.

Flexibiliteit

Je kunnen aanpassen als het anders loopt dan je denkt, als iets lastiger of makkelijker is dan je dacht.

Hoe ga je ermee om als iets niet klopt of niet kan. Blijf je dan toch bij je standpunt?  En als de situatie eens anders is dan anders? Als dit lukt is het ook makkelijker om je emoties te beheersen (emotie regulatie).  Het helpt je op de middelbare school omdat je te maken hebt met verschillende docenten met elk hun eigen manier van lesgeven en omgaan met de leerlingen en met situaties waarin er in de klas iets aan de hand is met een klasgenoot.

Metacognitie 

Achteraf zien of de opdracht slim aangepakt is, of het een volgende keer beter anders kan. Wat heb ik gedaan en werkte dat?

En als blijkt dat het heel goed gelukt is, helpt dit om het een volgende keer opnieuw aan te kunnen of durven pakken.

Op de middelbare school vragen leerlingen zich vaak af hoe anderen tegen hen aankijken en of datgene wat ze doen, zeggen of vinden wel past in het beeld van anderen.  Het is fijn als je dan naar jezelf kunt kijken en je kunt afvragen of iets bij je past of niet.

Sommigen voegen aan deze functies nog toe:

Motivatie

Het op kunnen brengen aan iets te beginnen, de bereidheid hebben iets te gaan doen. Voor veel mensen is het belangrijk om dan te weten WAAROM ze het zouden doen.

Toverwoord bij het stimuleren van deze vaardigheden is OEFENEN; met oefenen worden er nieuwe verbindingen in de hersens gelegd.  Het is net als bij een nieuw bospaadje maken: als je 1x door het bos loopt zie je bijna niet dat je daar gelopen hebt, maar als je vaak over hetzelfde stukje loopt zullen eerst het gras en de plantjes wat platter worden en als je er heel vaak overheen gelopen hebt is op het een gegeven moment een paadje. Zo gaat het in je hoofd ook: hoe vaker je oefent, hoe beter je het gaat leren en op een gegeven moment kun je het gewoon, weet je het.

Als je merkt dat je tegen je schoolwerk aan loopt, dat het je niet lukt e.e.a. voor elkaar te krijgen, dan is het interessant om te kijken welke van deze executieve functies bij jou al heel goed werken en welke nog wat sterker mogen worden om beter met je schoolwerk om te kunnen gaan.  Er zijn coaches die opgeleid zijn je hierbij te helpen.

Er zijn overigens heel veel spelletjes, waarschijnlijk heb je er thuis ook wel een aantal, waarbij je spelenderwijs bepaalde executieve functies oefent.